Fragment Groninger familieboek

Fragment uit ´Familieboek Idema, beschrijving van een Groninger familie´, 2006.

Everhardus Idema (IX-c, geboren 1808, overleden 1844) werd 25 november 1841 gesuspendeerd en afgezet als predikant van Wirdum na een onderzoek door het Classicaal Bestuur van Appingedam. Dit bestuur beschuldigt hem:
…..dat voornoemd Predikant zich niet alleen aan eene willekeurige verlating van zijnde gemeente en dienst, vrouw en kinderen , maar bovendien aan eene geruchtmakenden wangedrag en daden van verregaande onzedelijkheid heeft schuldig gemaakt, zoo is het dat het Classisaal Bestuur voornoemden Heer Everhardus Idema, Predikant te Wirdum ter oorzaak van geruchtmakend, ergerlijk wangedrag, vergezeld van de meest verzwarende omstandigheden suspendeert in zijne dienst voor onbepaalden tijd met verlies van tractement…….

Drs. E. Idema protesteert tegen deze maatregel in een brief gedateerd op 7 januari 1842:
Met de grootste verwondering las ondergetekende de bovenstaande geschriften; hij is er zich niet bewust van zijne gemeente willekeurig te hebben verlaten; hij is weg geweest ter bekoming van zijne gezondheid, zonder toestemming van zijne vrouw, omdat hij van gedachte was (dewijl zij tegen zijne reis was) dat zij liever had dat hij dood was dan levend; hij zorgde niet voor de predikbeurten dewijl hij dacht dat zijne vrouw zulks doen zoude, dewijl die voor alles zorgde; in alle opzichten de baas speelde; hij ontkent dus zijne vrouw en kinderen verlaten te hebben en wilde gaarne bewijs hebben van zijne onzedelijkheid, hij was wel van plan om de ondertekenaars dezer stukken in regten te vervolgen, maar ziet hiervan af dewijl de dingen hem alleen benadelen als Predikant en hij van voornemens is nooit geen Predikant meer te worden; hij laat dan de wettelijke wijze van handelen in deze zaak aan het oordeel der onpartijdigen over en verzoek dat zulk een kerkeraad (zoals zij tenminste voorgoed overtuigd zijn van het slecht handelen en hem nooit daarvan iets hebben te kennen gegeven) mag worden afgezet of zoodat niet aan dezelve mogte worden kunnen volbracht;dat dezelve dan door het Classicaal Bestuur van Appingedam of door het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen mogte worden te kennen gegeven, dat zij hunne plicht niet betrachteden.
E. IDEMA gesuspendeerde predikant op een wederregtelijke wijze.

Het door Everhardus gevraagde bewijs van zijne onzedelijkheid liegt er niet om. Een passage uit het onderzoek in opdracht van het Classicaal Bestuur:
Het is gebleken dat E. Idema zich naar Delfzijl heeft begeven en vandaar naar Emden in gezelschap vanaf Delfzijl met Anke Klaassen Dam, naaister te Wirdum, met wie hij na gehouden nachtverblijf te Emden is doorgegaan naar Hamburg, vanwaar hij 24 December 1841 is teruggekeerd, verblijf nemende te Loppersum met haar, omdat hij niet meer met zijn vrouw wilde wonen. In Emden heeft hij geslapen ten huize van Teije de Boer, kastelein aldaar tussen 3 en 4 November 1841, in het vreemdelingenboek ingeschreven onder Everhardus Idema en zijn vrouw, rentenier, woonplaats Wirdum, komende van Wirdum, enz. en dat de beklaagde en zijn reisgenote dien nacht aldaar hebben doorgebracht in één en hetzelfde vertrek, waarin des morgens geen ander bed is beslapen bevonden, dan één ledikant, welk ledikant door de reisgenote des beklaagden aan de dienstmaagd des huizes vooraf was opgegeven als de plaats “waar zij wilden slapen”.
Dat beklaagde den 21 December 1941 heeft gelogeerd in gezelschap van eener dame te Weener ten huize van de heer Wijtzes, Logementhouder in het huis de Wijnberg aldaar en aldaar in het vreemdelingenboek zijn geschreven als “Idema en echtgenote”gekomen van Leer, vertrokken naar Nieuwe Schans welke inschrijving en qualificatie als Echtgenoten geschied is door den Logementhouder die hiertoe grond had gemeend te hebben, omdat “de als Echgenoten gequalificeerden van een en hetzelfde vertrek en bed hadden gebruik gemaakt.”
Dat de beklaagde den 22 December 1841 gekomen is te Nieuw Beerta, ten huize van den kastelein Dreijer in gezelschap van eener Dame en daar zijn naam heeft opgegeven als te zijn: Dam en Appingedam als zijn woonplaats, dat hij den nacht tusschen den 22 en 23 December 1841 daar ten huize heeft opgebracht met de hem vergezellende Dame in één en hetzelfde vertrek, waarin slegts één slaapplaats was, op welke slaapplaats de beide echtgenoten des ’s morgens zijn gezien, terwijl de bedoelde dame gebleken is niet geweest te zijn de wettige huisvrouw des beklaagden hoewel hij haar voor zijne vrouw heeft opgegeven.

Het Classicaal Bestuur is, gesteund door de uitkomst van het onderzoek, onverbiddelijk en vonnist op 26 april 1642 definitief:
Gezien al deze feiten en beklaagde en reisgenote te hebben gehoord en omdat Everhardus zich houdt aan zijn protest veroordeelt men hem tot afzetting en kan hij nooit meer als predikant worden aangenomen.
Anke Klaassen Dam wordt ontzet als lidmaat “van het gebruik des Heil Avondmaals”, totdat deze ontzetting op voldoende blijken van berouw en verbeuring zal kunnen worden opgeven en Zij weder tot het gebruik des Heil Avondmaals kan worden toegelaten.
Everhardus veroordeelt men verder tot het betalen van alle kosten ter deze zake gevallen.